donderdag, mei 25, 2006

Autistische patiënten dagdromen niet

De hersenactiviteit die als typerend geldt voor mensen die rusten of dagdromen, komt bij autistische patiënten in het geheel niet voor. Dat meldt Daniel Kennedy in de onlineeditie van PNAS van vorige week.

Bepaalde delen van het brein vertonen bij een individu in rust een hoge activiteit. Die activiteit is de weerslag van sociale, emotionele en op zichzelf gerichte gedachten. Ofwel: dat wat er bij mensen door het hoofd gaat als ze niets bijzonders doen. Onderbreking daarvan treedt op zodra iemand zich moet concentreren. Bij autistische patiënten komt die onderbreking niet of in verminderde mate voor. Bij hen geldt: hoe groter de sociale handicap, hoe minder hersenactiviteit gepaard gaat met 'zomaar een beetje voor je uit staren'.

BRON: www.medischcontact.nl

donderdag, mei 18, 2006

Diagnostisch onderzoek naar verbale ontwikkelingsdyspraxie // Paper #3

Voor de differentiaaldiagnose tussen kinderen met verbale ontwikkelingsdyspraxie en kinderen met andere articulatiestoornissen, wordt vaak gebruik gemaakt van diadochokineseproeven. Kinderen met verbale ontwikkelingsdyspraxie zullen voornamelijk bij het herhalen van multisyllaben in snelheid en nauwkeurigheid afwijken, aldus Thoonen e.a. (Elen, 2004). Door het diagnostisch onderzoek moet de therapeut inzicht krijgen op: feiten in de voorgeschiedenis, actuele communicatie, attitude van de ouders, articulatie vaardigheden, woordstructuurvaardigheden, diadochokinesevaardigheden, mondmotorische vaardigheden, prosodische vaardigheden en therapeutische mogelijkheden (Eurlings-Van Deurse, 1993).

Het onderzoek naar verbale ontwikkelingsdyspraxie bij kinderen vereist specifieke aandacht voor de spraak- en taalontwikkeling, mogelijke auditieve deficits en mogelijke voedingsproblemen. Het Dyspraxieprogramma van Eurlings-Van Deurse e.a. (1993) is een goed onderzoeksinstrument. Kernpunten hierin zijn: een gestandaardiseerd interview, een checklist met mogelijke dyspraxiekenmerken, het invullen van een spraakprofiel op basis van onderzoekstaken bestaande uit verschillende spreektaken en het opstarten van een proefbehandeling met taken uit het Dyspraxieprogramma. Naast onderzoeksmateriaal bevat het Dyspraxieprogramma ook therapiemateriaal. Bij jonge of nauwelijks sprekende kinderen is het niet altijd mogelijk een gericht spraakonderzoek uit te voeren, dan kan op basis van de gegevens uit het gesprek met de ouders en de observatie een checklist worden ingevuld; Checklist Dyspraxiekenmerken. Als er bij de volledig ingevulde lijst sprake is van vijftien of meer kenmerken, kan er gesproken worden van een kind met verbale ontwikkelingsdyspraxie (Eurlings-Van Deurse, 1993).

Tevens kan er een onderzoek worden gedaan naar de mondmotoriek, omdat kinderen met verbale ontwikkelingsdyspraxie vaak ook een orale dyspraxie hebben. Het onderzoek naar afwijkende mondgewoonten kan hiervoor worden gebruikt. Wanneer er wordt vermoed dat een kind dyspractisch is, zal de houding goed moeten worden geobserveerd, de tonus in het gezicht en het mondgebied moeten worden onderzocht en ook zal er onderzoek moeten worden gedaan naar de pathologische reflexactiviteit, sensibiliteit en naar het afhappen, kauwen, slikken en drinken (Jansonius-Schultheiss e.a., 2004).

Conclusie
Verbale ontwikkelingsdyspraxie (VOD) is een neurogene (motorische) spraakstoornis. Een kind heeft verbale ontwikkelingsdyspraxie wanneer er uitval is op drie gebieden: problemen met de fonologische planning, problemen met de fonetische planning en problemen met het motorische spraakprogramma. Verbale ontwikkelingsdyspraxie kent een grote verscheidenheid aan symptomen en komt vaak voor in combinatie met een andere logopedische stoornis. De differentiaal diagnostiek van verbale ontwikkelingsdyspraxie is dan ook erg complex. Kernpunt voor de diagnostiek is: kinderen met verbale ontwikkelingsdyspraxie verschillen onderling sterk in de verschijnselen die ze hebben en in de moeilijkheden die ze daarbij ondervinden. Door goed naar de aanwezige symptomen te kijken, het kind te observeren en door diagnostisch onderzoek, kan verbale ontwikkelingsdyspraxie worden onderscheiden van een afasie, dysartrie, een fonologische stoornis en/of fonetische stoornis. Het Dyspraxieprogramma en diadochokineseproeven zijn uitermate geschikt om te onderzoeken of het kind verbale ontwikkelingsdyspraxie heeft. Daarnaast kan ook gebruik worden gemaakt van het onderzoek naar afwijkende mondgewoonten, omdat verbale ontwikkelingsdyspraxie vaak samengaat met orale dyspraxie.


Literatuur:
Borsel, J. (2001). Fonetische articulatiestoornissen. In: H.F.M. Peters e.a. Handboek Stem-, Spraak- en Taalpathologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 3-19.

Dharmaperwira-Prins, R. (2005). I. Dysartrie en verbale apraxie: beschrijving, onderzoek en behandeling. II. DYVA-onderzoek. Amsterdam: Harcourt Book Publishers.

Dharmaperwira-Prins, R. en Maas, W. (2002). Afasie. Beschrijving, onderzoek en behandeling. Lisse: Swets en Zeitlinger B.V.

Elen, R. (2004). State of the Art: Articulatiestoornissen. Logopedie, informatiecentrum van de Vlaamse Vereniging Logopedisten nr. 17, 21-26.

Eurlings-van Deurse, M., Freriks, A., Goudt-Bakker, K., Van der Meulen, Sj. & de Vries, L. (1993). Dyspraxieprogrammma; therapieprogramma voor kinderen
met kenmerken van een verbale ontwikkelingsdyspraxie.
Lisse: Swets & Zeitlinger.

Howell J. & Dean, E. (1998), Fonologische stoornissen behandeling van kinderen volgens de Metaphon-therapie. Lisse: Swets & Zeitlinger B.V.

Jansonius-Schultheiss, K., Van Coppenholle, L., Beyaert, E. (2004). Afwijkende mondgewoonten. Inleiding, onderzoek en behandeling. Leuven: Acco.

Ozanne, A. (1995). The search for Developmental Verbal Dyspraxia. In: Dodd, B. Differential diagnosis & treatment of children with speech disorder. Londen: Whurr Publishers, 91-109.

Stes, R. (2003). Articulatiestoornissen. Leuven/Leusden: Acco

Van Coppenolle, L. (1991). Fonologische stoornissen bij kinderen. Logopedie en Foniatrie nr. 63, 115-121

woensdag, mei 10, 2006

Dove kan met implantaat weer horen

MAASTRICHT (ANP) - Met een hersenstamimplantaat zijn specialisten in het Academisch Ziekenhuis Maastricht er in geslaagd een dove weer te laten horen. De operatie is in februari uitgevoerd. Het AZM maakte woensdag bekend dat de ingreep geslaagd is.

De Maastrichtse neurochirurgen en kno-artsen melden dat de patiënt die aan beide zijden geen bruikbare hoorzenuw heeft, met behulp van een gehoorimplantaat ofwel ABI geluiden kan waarnemen. Het implantaat kan gehoorsensaties opwekken door elektrische stimulatie van de auditieve kernen in de hersenstam.

Erfelijke aandoening
Het is de eerste keer dat in Nederland een dergelijk implantaat bij een dove patiënt is ingebracht. Met het hersenstamimplantaat moeten dove patiënten weer geluiden in de omgeving kunnen volgen. Ongeveer 5 à 10 procent van de ABI-ontvangers kan zelfs weer gesprekken verstaan. De medici in Maastricht melden dat dit ook het geval is bij de geopereerde patiënt.

Slechts zeer weinig patiënten komen in aanmerking voor dit implantaat. De ABI kan op dit moment worden geïmplanteerd bij patiënten met een vorm van neurofibromatose. Die erfelijke aandoening geeft een verhoogde kans op tumoren in het centraal zenuwstelsel, waarbij vaak de gehoorzenuwen worden aangetast.

Bron: SP!TS van woensdag 10 mei 2006